[Onder de peristyle]



illustratie

Avant-garde en commercialisme

Het is verwonderlijk, dat mijn uitingen in No. 6 van de ‘Filmliga’, welke de verhouding trachten tusschen avant-garde-en commercialistischefilms, een zoo scherpe reactie bij den heer Jordaan hebben kunnen opwekken, dat hij kon spreken van ‘kleineerende kritiek’ t.o.v. de werkwijze van de Liga. Het zou mij spijten, indien mijn woorden den indruk hadden gewekt, alsof deze tegen het werk van de Liga, dat ik ten stelligste waardeer, gericht waren. Het zou een fout zijn, indien de Filmliga's met de avant-garde geïdentificeerd zouden worden, of indien de Liga's - als zoodanig - als de vertolkers van de voorhoede der film productie zouden aangezien worden. Kritiek op de beteekenis der avant-garde is dan ook niet te verwarren met kritiek op de Liga's. Als ik gemeend heb het werk van de avant-garde iets van het aureool te moeten ontnemen, dat het in de oogen van vele Liga-schrijvers bezit, zoo is dit, omdat de andere beschouwing in dezen dreigt vergeten te worden, welke de zware stap van de economische ontwikkeling als maatstaf gevend beschouwt, ook voor de banen, waarin het intellectueele en het artistieke scheppen zich beweegt. Hiermee is evenmin een overschatting van het historisch-materialistische gebeuren, als een onderschatting van het pionierswerk der avant-garde bedoeld.

De Liga's, die ik slechts in zooverre heb bedoeld als er verband bestaat tusschen hen en de avantgarde, vervullen echter een heel andere functie. Hoewel alles in beweging en in ontwikkeling is, en dus morgen de feiten kunnen loochenstraffen wat vandaag bëweerd is, zijn de Liga's toch organisaties van publiek; van dat publiek, dat uit ontevredenheid met het in bioscopen vertoonde, veel verwacht van dat, wat klaar om vertoond te worden, door de bioscopen uit verschillende overwegingen niet vertoond kan worden. Wat boven deze taak van publiekorganisatie de

[p. 176]

[14]

 

beteekenis van de Liga's kan worden voor de doordringing van vooruitstrevende ideeën in de filmproductie voor de massa, is alleen te voorvoelen. Wat mijn meening is over de verhouding tusschen avant-garde en commercieele productie, welke ik in No. 6 heb trachten te schetsen, blijft voor mij evenzeer van kracht t.o.v. de verhouding Liga en ‘bioscoop’-publiek. Indien echter mijn houding iets gereserveerder is dan die van den heer Jordaan, dan volgt daar nog allerminst uit, dat ik tot ‘defaitisme’ tegenover de Liga geneigd zou zijn.

Nog een laatste opmerking: Filmliga en avantgarde zijn reeds daarom niet identiek te nemen, omdat de eerste reproduceert, de tweede produceert; maar het is toch ook onjuist om het heele Liga-publiek te beschouwen als zonder voorbehoud ingenomen met het revolutionnaire streven der voorhoede. Er zullen zeker weinigen geweest zijn, die niet ‘Gras’ (Paramount-productie!) boven Emak-Bakia hebben gewaardeerd. Naar mijn meening is ‘Gras’ niet te beschouwen als een toevallige uitzondering op de Amerikaansche regel, maar als logische konsekwentie van hun techniek van vertellen, toegepast op een onderwerp, wat ook het ‘kleinere’ publiek kan boeien.

MAX SLUIZER

Na deze toelichting van den heer Sluizer van zijn meening sluiten wij het debat. - Red.