[p. 202]

Cinema
Union, De Man met de Wassen Beelden

De Amsterdamse biocoopwereld is helaas nog een allerzonderlingste hutspot van burgermanssmaaklikkerij en commerciële relaties, natuurlijk meestal met Amerika. Dat wij daar tussendoor soms een verblijdend perspectief mogen genieten als de Nibelungen, is ongetwijfeld niet te danken aan een ontwakend stijlgevoel bij de directies24 maar (ik kan het mij althans niet anders voorstellen) aan de vrijwel onnaspeurlijke zakenmanoeuvres, die in de filmsociety zeker even genoeglijk zullen zijn als op de verdere aardoppervlakte. Het theater Tuschinsky, dat door bouw en decoratie een prachtige omgeving schept, lijdt bijna voortdurend aan Yankeeitis, een der gevaarlijkste en met alle kracht te bestrijden kwalen van het hedendaagse Europa; een minder ernstig symptoom van deze epidemische ziekte heerst aanhoudend op de Nieuwendijk, maar hier zijn ook de pretenties van filmkunst nog niet doorgedrongen. Het Rembrandttheater kan men nooit genoeg erkentelijk zijn voor de introductie der Nibelungen; dit belet echter niet, dat men het met even veel plezier in geverfde lapjes hult, met het kennelijk doel deze vermomming voor de Hel van Dante Allegorie (de film spelt het anders, maar minstens even verkeerd) te laten doorgaan. De heer Poelhekke vergat, dat hij eens schreef: ‘Kunst is het maken van mooie dingen’, en bevestigde de onnozelheid van dat gezegde door zijn toch nog altijd eerbare naam aan iets te lenen, dat beslist geen kunst en beslist zeer lelijk is.

[p. 203]

In de Unionbioscoop gaat het weer anders toe. In het algemeen zijn de voorstellingen niet toegankelijk beneden de achttien jaar. Men geeft hier de voorkeur filmpjes voor de ‘kenners’ (Men versta mij wel, dit zijn niet de kenners van de filmkunst). Dit sluit echter in het geheel niet uit, dat ook hier wel eens een gelukkige greep gedaan wordt, als de commerciêle relaties zulks toelaten. Een ‘expressionistische wereldschlager’ op de kop te tikken is ook zo verkeerd niet. ‘Expressionistisch’ trekt de langharigen en zwartgehemden ‘wereldschlager’ doet de rest.

Aan deze kunstzinnige overwegingen waarschijnlijk hadden wij vroeger Het Kabinet van dr. Caligari te danken; uit dezelfde school ontvangen wij nu De Man met de Wassen Beelden. En al zijn duizendmaal zaken zaken, deze film is toevallig kunst. Dat is van meer belang, dan de weinigzeggende naam ‘expressionisme’, die alleen zin zou hebben, wanneer ook de spelers tot expressieve vlakken gestyleerd waren. Waar Emil Jannings en Conrad Veidt, de twee geniale uitersten, samenzijn, is spel, waarnaar men vergeefs zoekt bij de heer Dante, de gesoepjurkte Vergilius of het wassenbeeld Gloria Swanson.

Men zag vele elementen uit Dr. Caligari terug (b.v. bijna letterlijk het kermismotief). Er was veel overeenkomst in het alchemistisch-bizarre van de gegevens. Maar er was verandering, dikwijls vooruitgang; minder ‘expressionistische’ flarden in het décor, beheerster stylering, groter rijkdom van spel. Conrad Veidt weet zijn Tsaar Iwan de Verschrikkelijke meesterlijk te doordringen van machtswellust en waanzin, maar hij vermijdt alles, wat aan de historische anekdote zou kunnen doen denken. Zo was trouwens dit ganse sprookje: argeloos ver van alle historische of folkloristische realiteit en daarom, zo stel ik mij voor, een zeer werkelijk beeld van het russische volk en zijn aziatisch-despotische heerser.

Van Emil Jannings zagen wij hier al vele, in onderwerp en opvatting verschillende creaties, maar niettemin

[p. 204]

was deze Haroun-al-Raschid weer een verrassing. Dit zinnelijke kaliefbeest is één schaterende parodie op zijn eigen muffe, stiekeme sensualiteit; Haroun is hier Lodewijk XV en Ombrade samen. Men aanvaardt van Jannings deze vulgariteit, omdat hij haar dient met een kunstenaarsblik, die het vulgaire op een ander plan brengt.

Wilhelm Dieterle, als het scheppend centrum van deze fantasmen, speelde de Dichter in een romantische flambard-stijl, maar verdienstelijk. De kleinere rollen waren, als gewoonlijk in de duitse filmproduktie even verzorgd en vaak op even hoog peil als de hoofdfiguren. -

Moge dit sublieme stuk fimkunst niet vertrapt geworden zijn onder het hooggehakte schoentje (no. 35) van de mannequin Gloria uit Amerika.

 

31 januari 1925

M.t.B.

24Men zie slechts, hoe het Rembrandttheater durft reageren op de eindelijk iets wijzer geworden grote pers: ‘1200 Bezoekers hebben het Filmwerk Inferno gezien en hun oordeel is schitterend en dat is voor ons de juiste recensie’ (Adv. Handelsblad). Het boerenbedrog der oncontroleerbare collectiviteit!