Tournée Bassermann, Moissi, Durieux, Deutsch
‘Die Wildente’ van Ibsen
Princesse-Schouwburg

Het mag in zekeren zin merkwaardig heeten, dat de werken van Henrik Ibsen nog zoo veelvuldig op het tooneelrepertoire voorkomen. Zij zijn misschien niet juist gequalificeerd met het woord ‘verouderd’; de problemen, die men in ‘Spoken’ en ‘Hedda Gabler’ b.v. gesteld vindt, kunnen ook den tegenwoordigen lezer en toeschouwer nog interesseeren; maar er is iets in de vormgeving van Ibsen, dat voor ons te kunstmatig is geworden. Iemand heeft er eens een sport van gemaakt, uit Ibsens drama's de opzettelijke symbolen bijeen te lezen, waarmee deze auteur zijn personages heeft belast: het witte paard van ‘Rosmersholm’, de zon uit ‘Spoken’, de toren uit ‘Bouwmeester Solness’, de lawine uit ‘Brand’, de dichtvallende deur uit ‘Nora’. Ik doe hier maar een greep, de oogst was veel grooter. Ook in zijn z.g. maatschappelijke periode vertoont Ibsen reeds die eigenaardige voorliefde voor het opzettelijke symbool; het is niet het kenmerk van een toevallige stijlverandering, neen, het is inhaerent aan zijn schrijverspersoonlijkheid.

Men heeft zich vaak tegen Ibsens stijlprocédé verzet; maar desondanks hebben zijn stukken hun attractie voor een groot deel van het publiek behouden. De reden? Vooreerst is iedere schrijver ‘symbolisch’; d.w.z. om zijn bedoelingen duidelijk te maken gebruikt hij bepaalde objecten, die op deze bedoelingen moeten wijzen; als iemand in welk tooneelstuk ook een theekopje op den grond laat vallen, is dat schijnbaar nietige incident ‘symbool’ van een veel belangrijker gebeurtenis, die de schrijver op die wijze inleidt of vermomt. Een auteur als Ibsen nu, die van dit element in iedere schrijftechniek zijn specialiteit maakt en daardoor aan het symbool iets fataals, iets geheimzinnigs en iets bovenmenschelijk tracht te verleenen, geeft zijn publiek een raadsel op, waarvoor het zelf de oplossing achter de personages moet zoeken; en daarin schuilt de tweede oorzaak van Ibsens populariteit, vooral eenige tientallen jaren geleden, toen men ook op het tooneel in de eerste plaats het probleem begeerde. De menschen uit de drama's van Ibsen zijn, hoe knap zij ook vaak geteekend mogen zijn, altijd min of meer marionetten van hun probleem; men krijgt den indruk, dat zij achter hun probleem aanloopen, in plaats van dat het probleem hèn vormt; en in de slechte stukken van Ibsen kan dat soms buitengewoon hinderlijk zijn. Men ziet dan den schrijver aan de touwtjes trekken, en dat is op zichzelf niet erg, maar men ziet dan ook de touwtjes.

Van ‘De Wilde Eend’ heeft men eergisteren op deze plaats een résumé kunnen lezen; het is dus overbodig hier nogmaals op den inhoud terug te komen. Ook in dit stuk is het symbool aanstonds paraat, al in den titel; om de wilde eend, het symbolisch object naast Hjalmar Ekdal, beweegt zich de handeling. De dialoog is vol van symbolische aanduidingen, de personen gaan zwanger van Ibseniaansche bedoelingen en al dan niet heimelijke wenken naar het probleem van het ideaal en de levensleugen. Zonder twijfel sluit ‘De Wilde Eend’ zich veel meer aan bij het in 1886 volgende ‘Rosmersholm’ dan bij het voorafgaande ‘Vijand des Volks’; de symbolist in Ibsen heeft het al definitief gewonnen, de man, die het uit louter symbolen opgebouwde ‘Als wij Dooden ontwaken’ zou schrijven, kondigt zich hier in alles reeds aan. Desondanks bleek het stuk, dat men (symbolisch?) in negentiende-eeuwsche costumes speelde, zeer sterk en dankbaar materiaal voor de Duitsche acteurs, en speciaal bood het een uitmuntende gelegenheid aan Bassermann, om zijn weinig geïnspireerden Philips II van den vorigen avond te overtroeven. Alleen in de laatste twee acten komt de symbolist Ibsen te opzettelijk naar voren; de drie eerste behooren tot zijn beste dramatische proeven.

Men merkte aan alles, dat het ensemble zich bij ‘De Wilde Eend’ heel wat beter thuis voelde dan bij Schiller. De symboliek sluit niet uit, dat de acteur sterke rollen vindt, integendeel. De Hjalmar Ekdal van Bassermann droeg de vertooning. Het is een zeer menschelijke en plausibele figuur, deze Ekdal, en hij ligt Bassermann uitstekend; hier vindt hij de elementen, die hij noodig heeft, om zijn mogelijkheden te realiseeren; het wisselend temperament van den zwakken en toch in activiteit zijn kracht zoekenden fotograaf zit hem in het bloed. Hoe zeldzaam goed was bovendien zijn samenspel met Else Bassermann, de ‘reëele’ vrouw, die over het gescherm met idealen heen alleen den man ziet! Zij wist zelfs de sympathie te winnen, die Ibsen haar feitelijk onthoudt; men voelde aan de reactie van het publiek, dat het partij koos voor dit vrouwelijk realisme tegen den idealist Gregor Werle, wiens ondankbare functie door Ernst Deutsch moest worden waargenomen. Deze rol, waarin Ibsen iets van martelaarschap en hallucinatorische waarheidsliefde heeft willen leggen, bleek wel zeer verouderd; men kon het in Deutsch slechts bewonderen, dat hij er alles van maakte, wat er van te maken valt. Voor ons is Gregor Werle niet veel meer dan een naïeve en eigenlijk ridicule persoonlijkheid; zijn poging, om de waarheid te dienen, hoe goed bedoeld ook, sticht een verwarring, die wij thans als een noodelooze complicatie ondergaan. Wij sympathiseeren onwillekeurig meer met den ‘realist’ dr Relling (goed getypeerd door Adolf Edgar Licho) dien Ibsen als den cynicus van het gezelschap naar voren brengt, het mannelijk pendant van de ‘realistische’ vrouw en de tegenpool van den idealist Werle.

Moissi had in deze voorstelling de bescheiden rol te vervullen van het afgetakelde verleden in de persoon van den ouden Ekdal; hij kweet zich zorgvuldig van zijn taak en gaf den grijsaard als een complete parodie op zijn eigen jeugd. Tilla Durieux zagen wij ook thans slechts een oogenblik, als mevrouw Sörby; haar laat men bij deze tournée niet het meest tot haar recht komen!

Een afzonderlijke vermelding verdient zeker Maria Wagner als Hedwig, het dochtertje van het door de ‘ideale Förderung’ gedupeerde echtpaar. Zeer zuiver speelde zij het kind, dat als eenige zielsverwant van den naieven Gregor Werle ook de eenige is, die de door Ibsen geeischte consequentie trekt.

M.t.B.