Het wederzijdsch huwelijksbedrog
Blijspel van Pieter Langendijk
Een glansrol van Jan Musch

Pieter Langendijk (1683-1756) geniet in het ensemble van onze dramatische litteratuur een reputatie, die eenigszins bepaald wordt door de armelijkheid van die dramatische litteratuur in het algemeen. Want hij behoort tot de periode van verval, en in zijn blijspelen hoort men nog slechts een zwakke echo van de nationale zeventiende-eeuwsche klucht. Hij heeft zooveel invloed van Molière ondergaan, dat hij, met de vlotheid van vader Cats, dien meester verhollandscht zonder hem volkomen te kunnen transponeeren; en in zijn beste oogenblikken komt dan toch weer de onbehouwen volkshumor voor den dag, die sommige zijner stukken nog altijd tot speelbare objecten maakt. Voor de rest moet men Langendijk wel een weinig als historisch vermaak beschouwen; hij behandelt de gebruikelijke gevalletjes van het burgerlijk leven van die dagen, of spuit een tamelijk goedkoope fantasie, waarin allerlei exotische motieven op volksche manier zijn verwerkt.

‘Het wederzijdsch Huwelijksbedrog’ (1712), een van Langendijks eerste stukken, bewerkt naar een schelmenroman, ‘Vermaakelijke Vrijagie van den Kaalen Utrechtsen Edelman en de niet hebbende Gelderse Juffer’, is compositorisch heel aardig in elkaar gezet. Het geval is ook ditmaal niet bijzonder origineel; de toeschouwer krijgt, zooals men weet, de gewone verwisselingen en verwarringen opgedischt, ditmaal dienende om een kalen jonker en een even berooide dame, die op elkaar verliefd raken, omtrent elkaars financieelen toestand te misleiden. In dit thema volgt Langendijk vrijwel geheel de schematiek van de Fransche comedie, maar hij zet er een gedrosten soldaat en een dienstbode tusschen, die hij rijkelijk met nationalen humor lardeert. Deze Jan en Klaar zijn reminiscenzen aan de zeventiende eeuwsche klucht, al zijn zij aanmerkelijk beschaafd geworden onder den druk van het Fransche blijspelritueel; de gedeelten, die deze beide personages betreffen, zijn de beste van het heele stuk, dat overigens niet vrij is van infantiele geestigheden in alexandrijnen. En deze Langendijk heeft ook drama's geschreven!....

Het gezelschap Jan Musch heeft, moet ik zeggen, den ouden Langendijk de eer aangedaan van een zeer joyeuse voorstelling, die van het begin tot het eind klopte. Zeker is Jan Musch, die ook de regie heeft, wel de hoofdbron van amusement door zijn met uitbundige vis comica en stoere zinnelijkheid gespeelden verloopen soldaat Jan; deze acteur fantaseert iets, dat overschuimt van vitaliteit, en de volksche kanten van Langendijk op hun voordeeligst laat uitkomen. Maar daarnaast dragen ook Adolphe Hamburger als de edelman Lodewijk, Mary Smithuysen als een coquette adellijke joffer Charlotte en vooral Jeanne van Rijn als een struische, jolige Klaar het hunne bij tot het welslagen van de vertooning, die na de wat matte eerste acte door het vlotte tempo weet te boeien en gisteren zelfs een paar open doekjes trok. Ik noem ook nog Lize van der Poll-Hamakers als de moeder van Charlotte, Emile van Stuwe en Valk van Spiegel als lakeien en Jaap van der Poll in de dubbelrol van waard en kapitein. Zoo maakt het geheel een genoeglijken indruk nadat men zich weer gewend heeft aan de tamme versregels en het mechanisme van dezen blijspelstijl.

Er was aan het slot zeer hartelijk applaus van een goed bezetten schouwburg.

M.t.B.